10 december 2014

Afdingen



Ik zag in het warenhuis Selfridges gister een zwarte spijkerbroek liggen voor € 560. Afgeprijsd. Selfridges is het soort zaak dat eigenlijk met de koloniën had moeten verdwijnen, maar thuishaven is gebleven voor sjiek en cool. Het is de oase in de anderhalve kilometer lange stijlcrisis die Oxford Street heet. Zodra je door de prettig zware deuren naar binnen stapt wordt je eraan herinnerd dat er in dit land de afgelopen twaalf maanden 44.000 miljonairs bijkwamen en dat er meer privé jets werden thuisbezorgd dan elders in Europa. 

Voor de minder vermogenden die doorgaans niet meer uitgeven aan spijkerbroeken dan 10% van het exemplaar in Selfridges, zit er maar een ding op om aan de fijnere dingen des levens te geraken. Afdingen. Nou is het een van die tragische onverkwikkelijkheden dat onderhandelen over prijzen niet in het nationaal DNA zit. Britten betalen wat op het prijskaartje staat. In restaurants wordt zelden de rekening nagekeken. Want stel dat de ober een glas Pinot teveel gerekend heeft, dan moet daarover onderhandeld worden. En dat is gênanter dan de extravagante geluiden die Meg Ryan maakte in When Harry Met Sally. Ik heb vriendinnen die de kapper een fooi geven nadat hij hun haar verminkt heeft en ze vier weken lang in een boerka onder hun bed moeten leven, totdat het weer enigszins is bijgegroeid. 

Naast Selfridges staat een man gepofte kastanjes te verkopen. ‘Hoe duur?’ ‘£ 2’. ‘Zit er kaviaar in?’. Zuur lachje. ‘Maar er zitten er maar zes in het zakje. £1’. En ik loop weg. ‘£ 1.50’ roept hij na. Yess, zeg ik inwendig. Ik heb gewonnen, zeg ik tegen de Britse vriendin, die meters verderop was gaan staan met zo’n ‘ik hoor niet bij haar’-houding. 

Ik moet de VPRO de afgelopen zes maanden een fortuin bespaard hebben door tijdens de research voor een serie er bij iedere metrobestuurder, deelgemeente, restaurant en dienaar van de koninklijke parken af te dingen op prijzen. Want zodra je in Londen een statief uitzet moet je betalen. U wilt tien minuten achter Harrods filmen en u neemt daarvoor vier stoeptegels in beslag? Da’s £ 250. Ontbijtende heren draaien in een restaurant met uitzicht over de stad? £ 200. Het kost niks om op een boot op de Theems te filmen. Maar of je wel £ 325 wil overmaken aan de havenmeester. Om dan, sneller dan een aardewerkverkoper in de souk, uit te komen op de helft van het genoemde bedrag. 


Voor alles moet je tegenwoordig in Londen betalen, klagen Nederlandse collega’s. Nee, hoor. Zo was het altijd al. Eind vorige eeuw wilden zelfs kamerleden geld voor een interview. Maar u heeft toch een publieke functie, vroeg ik er een ooit. Waarop hij zei dat hij die functie alleen vervulde voor het Britse publiek, en omdat hij niet betaald werd zijn parels voor Nederlandse zwijnen te gooien, was een gesprek voor Dutch Radio een zuiver commerciële onderneming. Ik werd eens gebeld (dit was lang voor het internettijdperk) door Denis Healey, bulderend kopstuk uit de Labourpartij, met wie ik een afspraak had voor een interview. Healey, die als minister van financiën de grootste vakbondsleiders kon laten piepen als kanaries in de koolmijn, wilde f 100 voor het gesprek. Ik weet niet meer wat ik gezegd heb. Waarschijnlijk dat wij in Nederland deze mooie Britse traditie niet kenden en dat de begroting van de Vara er niet op berekend was volksvertegenwoordigers te betalen als ware het prostituees (dat laatste heb ik er vermoedelijk niet bij gezegd). Op den duur kwamen we uit op f 75. Het was een van de hoogtepunten uit mijn correspondentschap.