11 november 2014

Klaprozen




Als er een ding is waar de Briten in uitblinken, dan is het in nationale rouw. Denk aan de dood van prinses Diana toen tienduizenden onderdanen dagenlang langs de Londense paleizen liepen te snotteren met in cellofaan verpakte anjers. Even oprecht was het onthaal waarmee jarenlang de lijkwagens met Britse militairen uit Afghanistan in doodse stilte door de straten van het plaatsje Wootton Bassett werden gereden. 

Dus dat de honderdjarige herdenking van het begin van de eerste wereldoorlog een groots gebeuren zou worden, was te verwachten. Maandenlang zijn de Britten overspoeld met herdenkingsprogramma’s in de media, speciale diensten in kerken, bijeenkomsten op straat, tentoonstellingen en extra bijlagen. Maar niets dat zo tot de nationale verbeelding spreekt als de installatie bij het kasteel de Tower, middenin Londen. Sinds de zomer is de burchtgracht daar langzaam gevuld met een veld van bloedrode, keramieke klaprozen die als een waterval uit een raam stromen. Royals, politici en celebrity’s hebben 888.246 klaprozen geplant, een poppy voor iedere gevallen Britse soldaat. En vandaag, de elfde van de elfde, de dag waarop de Britse doden uit alle oorlogen herdacht worden sinds die van een eeuw geleden, is de laatste geplant. Het is een bijzonder gezicht. Kleur, omvang en hoeveelheid zijn imposant. En het heeft de nationale gemoederen danig geroerd. De gedichtregel ‘bloeddoordrenkte landen en zeeën van rood’, om de installatie zijn correcte naam te geven, is het grootste en populairste kunstwerk in jaren. Vier miljoen Britten, sommigen meer dan eens, hebben het bezocht. Volwassen mannen hebben gehuild bij het zien van de namaakklaprozen. Niet sinds de Olympische Spelen van 2012 waren Londenaren zo gelukkig met een stedelijk project. 


Ik durf het hier wel te zeggen; mij deed de tentoonstelling bitter weinig.  Ik zag, toen ik vorige week in een lange rij langs de installatie schuifelde, geen origineel creatief werk, maar een vlakke installatie kunstbloemen. Waar in de regen om me heen Engelsen overmand werden door emotie, overviel mij een andere, onbeleefde associatie. Ik moest denken aan de Efteling, aan de tulpenvelden van het sprookje van de fakir. Nou hoeft niet ieder oorlogsmonument uit prikkeldraad en botten te bestaan (zoals een criticus suggereerde), maar deze versie was te schoon, te hygiënisch om aan een (kritisch) gemoed te appeleren. Ik zag een oorlog verpakt voor algemene, onomstreden, nationalistische consumptie. Het fascinerende was dat de duizenden onder hun parapluen naast mij iets heel anders zagen. Voor hen stond de intallatie stijf van symboliek en herinnering. Zij zagen een veld waarop iedere keramieke klaproos landgenoten, helden, familieleden geprojecteerd konden worden. Zij zagen een herinnering aan mensen wiens opoffering voortbestaat dankzij een middelmatige, bloedrode installatie.