16 april 2013

Het Thatcher tijdperk


Onze buren in Londen gedurende het Thatchertijdperk, waren bescheiden, lichtbejaarde Britten. Ze waren vriendelijk, saai en overtuigende aanhangers van Thatcher. Dat laatste was het belangrijkst. Het betekende dat de wederzijdse verhoudingen gedoemd waren tot een koude vrede. Bij verkiezingen hingen zij blauwe balonnen aan het tuinhekje en portretten van de leider voor de ramen. Mijn echtgenoot, vanaf zijn vijftiende Labouraktivist, nam wraak door ons huis van boven tot onder met rode Labourposters te beplakken. Met nadrukkelijke uitzondering van mijn werkkamer op de eerste verdieping die weer een oranje/gele Liberale zône was. Als het ging om politieke eensgezindheid konden de Noord-Ieren van ons nog een hoop leren. Leven in Thatchers Engeland betekende, letterlijk, kleur bekennen. De complexiteiten van een westerse, laat 20ste eeuwse samenleving kwamen er hier niet in. Het was them and us, zij en wij, donker versus licht, links tegen rechts. 

En wie niet voor haar was, was tegen haar. Thatcher had een kinderlijke nostalgie naar oude zekerheden. Zij was de politiek ingegaan, zei ze eens, ‘vanwege het conflict tussen goed en kwaad’. Linksige typen waren de schuld van alle ellende sinds de plaag. Ooit tobde ze met een toespraak waar haar speechschrijver een sketch had ingesmokkeld van Monty Python. Thatcher, die geen grein humor had, wilde weten wie die Monty Python was en vooral: ‘was hij een van ons?’  

Thatchers Engeland was een slag minder tolerant dan het huidige. Toen de Anglikaanse aartsbisschop voorstelde om in een dienst na de Falklandsoorlog ook de nabestaanden van de Argentijnse doden te herdenken, viel ze hem bijna aan. Thatcher deed niet aan empathie of compassie, tenzij het een persoonlijke connectie betrof. Compromissen waren een teken van zwakte of verraad. ‘Ruziemaken is haar sterkste kant’, zei eens een oud minister. Thatcher vond de klasseverschillen niet uit, maar verscherpte ze wel. Ze verdeelde haar partij, het land en de huisdieren. Ik kende tenminste mensen die zeiden dat hun mond begon te blaffen zodra ze op TV verscheen. ‘Ieder gesprek, ieder etentje was een standpuntbepaling’, zei een vriendin gister. ‘Voor of tegen het opheffen van privéscholen, voor of tegen de mijnstaking, voor of tegen schoudervullingen’. 

In mijn Londense vriendenkring werd Thatcher gehaat met een passie. Haar naam was een scheldwoord. Op scholen leerden kinderen een hekel aan haar hebben. Toen mijn kinderen eenmaal de leerplichtige leeftijd hadden was Thatcher al lang vertrokken, maar haar naam zou een vloek blijven. Op een peuterspeelzaal hoorde ik een keer kinderen brullen: ‘Thatcher, Thatcher, Thatcher, Out, Out, Out’. 

De meeste van mijn linkse vrienden trokken financieel profijt van de Thatcherjaren. Ze zagen hun huizen vele malen in waarde stijgen, terwijl mijn buren hun politieke loyalteit nooit op die manier gewaardeerd zagen. Pas nadat ze kort na elkaar overleden, zag ik hoe arm ze geweest waren. De avond voor de begrafenis mochten we voor het eerst de drempel van de voordeur over. Het meubilair was tot op de draad versleten. Op het vloerkleed onder de tafel zaten gaten waar de stoelpoten gestaan hadden. Terwijl wij juist, zoals een vriend het ooit formuleerde, ’de mensen geworden waren waar we vroeger stenen naar wilden gooien’.